
Onder een hectare gezond grasland leeft gemiddeld 1000 kg (1 ton) regenwormen. Samen eten die jaarlijks 127 ton grond. Dat zijn 5 vrachtwagens vol! Per jaar werken wormen in datzelfde weiland zo’n 25 ton koeienmest de grond in. Zo maken ze de bodem lekker vruchtbaar. Ook helpen regenwormen bij de afvoer van regenwater: ze graven tot wel 8900 km regenwormentunnels. Door die gaatjes kan tot 150 mm regenwater per uur doordringen. Zelfs bij de meest heftige regenbui haal je dat niet.
Een huisjesslak kan in 1 dag wel de helft van zijn eigen lichaamsgewicht opeten. Dat doet hij met zijn enorme hoeveelheid tanden: tot 25.000 zijn het er. Die tanden zitten op zijn rasptong, waarmee hij een laagje van zijn eten afschraapt. Huisjesslakken ruimen trouwens dode bladeren op, ze eten meestal niet van groene planten. Alleen de planten die wij mensen zo hebben gekweekt dat ze geen afweerstofjes meer maken, hebben last van slakken.
Deze slakken zonder huisjes lopen extra risico om uit te drogen en daarom zie je ze vooral als het buiten vochtig is. Ze kruipen niet, maar glijden over een spoor van slijm. Veel naaktslakken eten groene planten en plantenresten, wortels of paddenstoelen. Maar er zijn ook jagers en zelfs soorten die alles eten: omnivoren. De tijgerslak bijvoorbeeld, houdt van planten én jaagt op andere slakken. De tijgerslak en de rode wegslak kunnen wel 20 cm lang worden.
Bodemspinnen zijn vaak spinnen die geen web maken, maar wel spindraad. Ze jagen op de grond. Als ze een prooi vinden, dan rennen ze ernaartoe, springen erop en rollen hem snel in hun draad. Daarna bijten ze hem met hun kaken, waarmee ze de prooi verlammen.
Hun vrienden de hooiwagens hebben heel lange dunne poten, waar ze zelfs mee kunnen ruiken. Wanneer een hooiwagen in gevaar is, kan zo’n poot loslaten. Die blijft dan nog even bewegen om de vijand af te leiden. Intussen gaat de hooiwagen er snel vandoor.
Als iemand van donkere, vochtige hoekjes houdt, is het wel de pissebed. Je vindt ze dan ook veel onder bloempotten, stapels stenen en dode boomstammen. Om zo min mogelijk vocht te verliezen, zitten ze in groepjes dicht tegen elkaar aan. Soms wonen pissebedden in een mierennest. Van de mieren die hen durven aanvallen, plakken de pissebedden de kaken op elkaar met een soort lijm die ze zelf uitscheiden. De ruwe pissebed en de rolpissebed zijn ware recyclers: ze eten rottend hout en bladeren. Het liefst als die lekker beschimmeld zijn.
Nee hoor, miljoenpoten hebben niet een miljoen poten. Het zijn er hooguit 80 tot 400. Nog steeds niet weinig. Aan elk segment zitten bij miljoenpoten twee paar poten. Maar… ze lopen er heel langzaam mee. Miljoenpoten zijn dan ook geen jagers, maar planten- en afvaleters. Ze zitten de hele tijd stil op hun eigen plekje in de bodem. Ze hebben dan ook veel invloed op de structuur van de bodem. Als een ander bodemdier ze stoort, dan vluchten ze niet maar kronkelen ze zich op als een spiraal.
Anders dan de miljoenpoten zijn duizendpoten snelle jagers. Ze gebruiken hun gifklauwen om hun prooi te verlammen. Per een segment – het stukje lichaam tussen twee ringetjes - hebben ze één paar poten. De soorten die op de grond en tussen de bladeren leven, hebben hooguit 20 paar poten, dus 40 in totaal. De soorten die ín de bodem leven, hebben er veel meer: tenminste 35 paar ofwel 70 poten.
Deze groep insecten is heel divers: alleen al in Nederland leven bijna 4200 soorten. Een groot deel daarvan leeft overigens in water en is dus geen bodemdier. Veel kevers zijn ’s nachts actief. Om hen te vinden, kun je het beste de keukenpapierproef of een ingegraven potje gebruiken. Veel kevers eten planten of plantenresten, zoals de mestkevers, en andere zijn jagers. Eén van de keversoorten die we tijdens de Bodemdierendagen zoeken, is de grote glimworm. De vrouwtjes geven ’s nachts licht, waarmee ze de mannetjes naar zich toe lokken. Volwassen glimwormen eten niet, maar larven wel: ze leven vooral van slakken. Die spuiten ze in met giftig sap. De slak blijft nog leven, maar zijn vlees verandert in een vloeistof, dat de larve daarna kan oplikken.
Deze dieren leven met een paar miljoen samen als één heeeele grote familie in een nest. Dat kan onder de grond zijn, in een boom, of ze bouwen een mierenhoop van misschien wel een paar meter hoog. De koningin is de enige in het nest die eieren legt. Ze kan tot zo’n 15 jaar oud worden. Mieren zijn de gewichtheffers onder de insecten: ze kunnen 50 keer hun eigen gewicht dragen. Sommige soorten houden luizen als huisdier en leven van een zoete vloeistof die de luizen uit planten zuigen. Andere mierensoorten eten dode resten. Omdat ze met zoveel samenleven, kunnen ze écht de omgeving opruimen: een kolonie bosmieren eet per seizoen meer dan 6 miljoen insecten en andere geleedpotigen.
Het enige zoogdier dat we tijdens de Bodemdierendagen zoeken, is een echte graafkampioen: de mol kan binnen een uur een ondergrondse gang van 14 meter graven. Dat doet hij met zijn extra sterke voorpoten, met aan allebei een extra duim. Daarbij is hij op zoek naar zijn favoriete voedsel: regenwormen. Per jaar eet hij zo’n 35 kg, terwijl hij zelf maar ongeveer 100 gram weegt. Een deel van de wormen slaat hij op en bewaart hij voor later. De mol is een ultrasnelle jager. Met zijn piepkleine oogjes kan een mol maar weinig zien. Maar hij kan wel heel goed voelen, met de haren en zenuwen op zijn neus en staart.